AfterPay-service

Kan een achteraf-betaalservice van een webwinkel beschouwd worden als een krediet? De Hoge Raad heeft er zich over gebogen op 26 mei 2023 (HR:2023:778), maar stelt op haar beurt vragen aan het Europese Hof van Justitie, omdat onduidelijk is hoe de Richtlijn consumentenkrediet op dit punt moet worden uitgelegd. Mogen de (bedongen) vertragingsrente en de incassokosten in rekening gebracht worden bij de consument, omdat deze kosten onbeduidend zijn? Hieronder gaan we nader in op de uitspraak van de Hoge Raad.

“Koop nu, betaal later” is inmiddels ingeburgerd bij het doen van aankopen via een webwinkel. De vraag is of de kosten die ontstaan bij het niet op tijd betalen naar aanleiding van een gekozen betaling in termijnen, bij de consument in rekening mogen worden gebracht. Is het een vorm van koop op afbetaling waarvoor bijzondere consumentvriendelijke wettelijke regels gelden of is er sprake van een onbetaalde aankoop?

De Hoge Raad oordeelt dat het achteraf betalen gelijkgesteld kan worden met een uitstel van betaling en dus met een krediet in de zin van titel 7.2A BW. Een overeenkomst waarbij uitstel van betaling wordt verleend, dient te worden aangemerkt als een kredietovereenkomst in de zin van titel 7.2A BW. Immers, volgens art. 7:57 lid 1 onder c BW wordt onder een kredietovereenkomst verstaan een overeenkomst waarbij een kredietgever (een bedrijfs- of beroepsmatige persoon) aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit. Uitstel van betaling (van de koopprijs) kan omschreven worden als het overeenkomen van een betalingstermijn die loopt tot na de aflevering van het gekochte.

De kredietgever kan de leverancier zijn, maar het kan ook een derde zijn, bijvoorbeeld bij een achteraf-betaalservice. Het uitstel van betaling kan verleend zijn direct bij het aangaan van de schuld, maar het kan ook gaan om een overeengekomen betalingsregeling voor een reeds bestaande schuld. Het maakt hierbij niet uit of dit al dan niet tot de kern van de bedrijfsactiviteiten behoort, en of de consument de keuze heeft uit verschillende betaalmogelijkheden. Op deze overeenkomst is de Richtlijn consumentenkrediet van toepassing, tenzij zich een van de uitzonderingen voordoet die zijn omschreven in art. 7:58 lid 2 BW. Het gaat dan om kredietovereenkomsten die voorzien in kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld (art. 7:58 lid 2, onder h, BW) of kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten en kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden aangerekend (art. 7:58 lid 2 onder e BW). De begrippen ‘zonder rente en andere kosten’ en ‘onbetekenende kosten’ sluiten aan bij het begrip ‘totale kosten van het krediet voor de consument’ als bedoeld in art. 7:57 lid 1 onder g BW. Hieronder wordt verstaan alle (neven)kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook ~ bijvoorbeeld servicekosten of een zogenaamde payment fee die verschuldigd is bij het kiezen voor uitstel van betaling ~ die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten.

De vraag is of de door de consument verschuldigde vertragingsrente ~ rente, anders dan de vergoeding voor het ter beschikking gestelde krediet ~ en de buitengerechtelijke kosten die de consument verschuldigd is bij niet-tijdige nakoming van de kredietovereenkomst, moeten worden aangemerkt als kosten van het krediet of als onbetekenende kosten. Als ze als kredietkosten kunnen worden betiteld dan mogen de kosten niet ten laste van de consument komen; als ze als onbetekenend kunnen worden beschouwd dan wél. Hierover stelt de Hoge Raad een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie (ECLI:NL:HR:2023:1006). Wordt vervolgd!

Gerelateerd

Menu