De schadestaatprocedure

Kan er op basis van een vonnis tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat executoriaal beslag onder een derde worden gelegd? Deze vraag houdt de gemoederen al lange tijd bezig. De Hoge Raad heeft onlangs een uitspraak gedaan die aansluit bij dit onderwerp.

Een vonnis tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat geldt als een eindvonnis in de hoofdzaak (zie HR 7 november 1952, NJ 1953, 467). Een schadestaatprocedure is formeel niet een nieuwe procedure, maar een voortzetting van de hoofdprocedure. De grosse van die uitspraak is een executoriale titel uit kracht waarvan er een executoriaal beslag gelegd kan worden. Zolang in de schadestaatprocedure de hoogte van de vordering niet is vastgesteld, kan er echter geen volledige uitwinning plaatsvinden. De ratio daarvan is dat de aantasting van het vermogen van de schuldenaar vooralsnog zo beperkt mogelijk moet blijven. De artikelen 441 en 504a Rv geven hieraan uiting met betrekking tot roerende, respectievelijk onroerende zaken. Art. 441 lid 1 Rv bepaalt dat het beslag slechts kan worden gedaan voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is. Art. 504a Rv is van gelijke strekking.

De vraag is dus of het bepaalde in art. 441 Rv ook geldt voor beslag op andere goederen dan roerende zaken, met name een beslag op aandelen op naam in een vennootschap. Uit een conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad E.M. Wesseling-van Gent (11 maart 2022, PHR:2022:233) valt af te leiden dat dit het geval is en de Hoge Raad (HR 14 oktober 2022, HR:2022:1467) volgt deze conclusie. In de door de Hoge Raad behandelde zaak betreft het een voorgenomen verkoop van in executoriaal beslag genomen aandelen in een besloten vennootschap. Hiertoe moet de rechtbank op grond van art. 474g Rv eerst bij beschikking beslissen of, binnen welke termijn, op welke wijze en onder welke voorwaarden de verkoop en levering van die aandelen mag plaatsvinden. De Hoge Raad oordeelt is dat deze beschikking ook mag worden gegeven als uit de titel, uit kracht waarvan het aandelenbeslag gelegd is, nog niet de exacte hoogte van de vordering bepaald is, maar (slechts) bepaalbaar is.

De wettelijk regeling ten aanzien van een executoriaal beslag op aandelen op naam in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap (art. 474c-474i Rv) vereist geen, op straffe van nietigheid voorgeschreven opgave van wat de geëxecuteerde uit kracht van de titel (uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd) aan de executant is verschuldigd. Deze regel geldt wél bij een beslag onder een derde. Maakt dit het leggen van een derdenbeslag op basis van een schadestaatvonnis onmogelijk? Is de executant dan toch aangewezen op het leggen van een conservatoir beslag? In geval van een derdenbeslag geldt niet de regel (van art. 441 en 504a Rv) dat er toch een beslag kan worden gelegd voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is, zij het dat dit beslag pas kan worden uitgewonnen nadat de exacte hoogte van de vordering vaststaat. Mag hieruit worden afgeleid dat een derdenbeslag op basis van een schadestaatveroordeling onmogelijk is?

Gezien het bepaalde in art. 475 lid 1 sub c Rv lijkt het inderdaad niet mogelijk te zijn. Het is onmogelijk om voor een onbepaalde vordering een executoriaal derdenbeslag te leggen. Het beslagexploot dient op straffe van nietigheid immers te vermelden een opgave van hetgeen de geëxecuteerde krachtens de titel uit hoofde waarvan beslag gelegd wordt, aan de executant verschuldigd is.

Echter, in de conclusie van de Procureur-Generaal wordt onder meer verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 27 december 1935 (HR:1935:58, NJ 1936/248). Hierin is aanvaard dat weliswaar bij een niet-vereffende vordering de voortgang van de executie op de vereffening zal moeten wachten, maar dat dat niet meebrengt dat niet op basis van de titel (een vonnis waarin een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat is opgelegd) executoriaal beslag kon worden gelegd. Het beslag kan volgens art. 441 lid 2 Rv echter pas worden geëxecuteerd als de vordering vereffend is. Het doel daarvan is te verzekeren dat niet meer goederen worden verkocht ~ als het gaat om roerende zaken; in geval van een derdenbeslag is inning van de beslagen vordering bedoeld ~ dan voor verhaal voor de vordering nodig zou blijken te zijn. Zodra het bedrag van de vordering vaststaat, kan het beslag worden geëxecuteerd op basis van het vonnis waarin de veroordeling is uitgesproken. Er is hiervoor geen nieuwe executoriale titel nodig. Uit de wetsgeschiedenis van art. 441 Rv valt niet af te leiden dat de omvang van de vordering moet blijken uit de executoriale titel zelf. De wet houdt niet meer in dan dat de voortzetting van de executie pas kan aanvangen als de vordering is vereffend (bepaald is). Een inhoudelijk gelijke regel is voor onroerende zaken opgenomen in art. 504a Rv.

De Procureur-Generaal verwijst naar de wetsgeschiedenis en legt uit dat tot 1992 art. 441 Rv als volgt luidde: “Dit beslag kan niet worden gedaan dan voor eene bepaalde schuld of vordering. Indien dezelfde niet is vereffend, worden alle verdere vervolgingen gestaakt tot dat de vereffening is geschied.” Hierbij wordt annotator E.M. Meijers geciteerd die het arrest van een noot voorzag en die het woordje “verdere” in de slotzin opvallend vindt. Meijers meent dat dit artikel niet belet dat voor een niet-vereffende vordering beslag kan worden gelegd, maar dat het gebiedt dat alle verdere vervolgingen worden gestaakt totdat de vereffening is geschied. Hij verwees op zijn beurt naar de destijds in de literatuur (Cleveringa-van Rossem, II blz. 41 en vgl.) bestaande opvatting “dat een veroordeeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, reeds een executorialen titel oplevert, krachtens welken executoriaal beslag gelegd kan worden.” In de toelichting bij de wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 1992 in verband met de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 BW wordt, in lijn met het voorgaande, vooropgesteld dat het eerste lid van art. 441 Rv voor het leggen van beslag niet de eis van vereffenbaarheid van de vordering stelt, maar slechts dat het gaat om een vordering waarvan het geldelijk beloop nu of later bepaalbaar is.

De regel uit het hiervoor genoemde arrest van 27 december 1935, dat er toch een beslag kan worden gelegd voor een niet-vereffende vordering, is algemeen geformuleerd. Deze regel geldt dus voor alle goederen die vatbaar zijn voor beslag.

Het bepaalde in art. 475 lid 1 aanhef en onder c Rv kan dus uitgelegd worden als een bepaalbaar bedrag. Het is niet vereist dat dit bedrag reeds bij de beslaglegging op basis van een executoriale titel moet vaststaan; bepaalbaar volstaat. Het moet duidelijk zijn op welke wijze het krachtens de titel verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld. Het bepaalbaar bedrag wordt uiteindelijk vastgesteld (bepaald) na afloop van de schadestaatprocedure. Tot dat moment ligt het executoriaal (derden)beslag als een bewarende maatregel. Het beslag kan pas worden uitgewonnen (geïncasseerd) als de vordering vereffend (bepaald) is. Het bepaalde in art. 475 lid 1 aanhef onder c Rv strekt ertoe om tot executie (inning) over te gaan. Als inning nog niet mogelijk is, impliceert dat niet dat er geen derdenbeslag kan worden gelegd. Bovendien is de werking van art. 475 lid 1 aanhef en onder c Rv op grond van art. 66 Rv fors ingeperkt. De nietigheid wordt immers slechts uitgesproken als aannemelijk is dat de geëxecuteerde daardoor onredelijk is benadeeld.

Er is nog een argument aan te voeren om een executoriaal derdenbeslag op basis van een schadestaatvonnis mogelijk te achten, zeker als een vergelijking wordt gemaakt met het conservatoire derdenbeslag. Als de voorzieningenrechter het leggen van een conservatoir derdenbeslag toestaat, waarom zou dan een executoriaal derdenbeslag onmogelijk zijn? In geval van een conservatoir beslag geldt de titel (het daartoe strekkend verzoekschrift met het daarop gegeven beslagverlof) als een bewarende maatregel voor het vergoeden van de schade (al dan niet nader op te maken bij staat). De voorzieningenrechter staat toe dat het door de verzoeker ingeroepen recht alvast veilig wordt gesteld. Dit doet de rechter na summier onderzoek. Dat onderzoek vereist dat summierlijk moet blijken van de deugdelijkheid van de vordering tot verzekering waarvan het beslag strekt. In geval van een executoriaal derdenbeslag uit kracht van een schadestaatveroordeling zou de titel ook als een bewarende maatregel moeten gelden. In vergelijking met de conservatoire variant, waarbij de rechter “slechts” summierlijk toetst, heeft de rechter immers de gegrondheid van de vordering volledig getoetst en als zodanig vastgesteld. Als de rechter de aansprakelijkheid vaststelt, zou dit een extra argument moeten zijn om alvast een executoriaal bewarend beslag mogelijk te achten.

Tenslotte, het opstarten van een verklaringsprocedure is niet mogelijk. Het beslag bevindt zich immers nog in een bewarende, althans niet-executoriale fase (zie rechtbank Rotterdam 11 augustus 2021, RBROT:2021:8132).

Gerelateerd

Menu