- Verkorting van de goede trouw-toets:
De goede trouw-toets is verkort tot een periode van drie jaar in plaats van vijf jaar met handhaving van de hardheidsclausule. Deze periode is verkort ter voorkoming van het uitblijven van een oplossing van problematische schulden en van het verder oplopen van de schulden. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de hardheidsclausule niet zal worden toegepast. Een gedragsverandering is immers binnen een termijn van drie jaar moeilijk te realiseren. Het verkorten van de termijn om de goede trouw te toetsen zal naar verwachting ertoe leiden dat de schuldenaar niet onnodig lang in een minnelijk traject blijft hangen of zonder oplossing uit een dergelijk traject verdwijnt, maar sneller doorstroomt naar een Wsnp-traject.
- Het overslaan van het minnelijk traject:
De rechter krijgt de mogelijkheid om mensen toe te laten tot de Wsnp, ondanks het feit dat er (vooralsnog) geen afloscapaciteit is (nulaanbod) of het onmogelijk is om een minnelijk traject uit te voeren. De schuldenaar mag zich direct tot de Wsnp-rechter wenden. Hiertoe wordt art. 285 Fw aangevuld met de bepaling dat “als aannemelijk is dat onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij de schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, hoeft voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen”. Ook zonder een Msnp-traject kan een beroep worden gedaan op de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Toch oordeelt de rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023 (RBDHA:2023:12843) dat een gelegd loonbeslag niet automatisch betekent dat het onmogelijk is om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Een loonbeslag maakt een 285-verklaring niet onmogelijk. De schuldenaar zal moeten aantonen dat de beslagleggende schuldeiser bekend is met het feit dat de schuldenaar een beroep op schuldhulpverlening heeft gedaan om zijn schulden te regelen en dat deze schuldeiser desalniettemin zijn beslag handhaaft. Voor zover de schuldeisers niet hebben aangegeven ieder voorstel te zullen weigeren, moeten zij daarbij in de gelegenheid worden gesteld om hun keuze te bepalen. In casu is een 285-verklaring nodig om te kunnen worden toegelaten tot de Wsnp. Ook de rechtbank Noord-Holland (19 september 2023, RBNHO:2023:9808) staat niet toe dat het Msnp-traject niet doorlopen is. Als de faillissementscurator verklaart dat hij tijdens het (bij gebrek aan baten inmiddels opgeheven) faillissement geen aanbod aan alle schuldeisers heeft kunnen doen omdat hij geen bedrag ineens kon aanbieden, neemt dit niet weg dat het voor schuldenaar onmogelijk was om tijdens het minnelijk traject een aanbod te doen als hij over afdrachtcapaciteit beschikt. Het Wsnp-verzoek wordt afgewezen, omdat het Msnp-traject onterecht is overgeslagen.
- Afschaffing van de tien jaren-termijn om opnieuw een Wsnp-aanvraag te doen:
De rechter krijgt de mogelijkheid om mensen in schrijnende gevallen ook binnen de termijn van tien jaar opnieuw toe te laten tot de Wsnp als zij buiten hun schuld ~ bijvoorbeeld als gevolg van een economische crisis, een coronalockdown, ziekte of een niet-verwijtbaar ontslag ~ opnieuw in financiële problemen zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor mensen die een eerder Wsnp-traject niet hebben kunnen afmaken, maar daartoe nu wel in staat worden geacht.
- Verkorting Wsnp-traject van drie jaar tot anderhalf jaar:
De looptijd van de schuldsanering is verkorten van drie jaar tot anderhalf jaar (18 maanden), waarbij de periode van het minnelijk traject in mindering gebracht worden op de duur van de Wsnp. De rechter-commissaris krijgt wel de mogelijkheid om het traject langer te laten duren. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald onder welke omstandigheden dit aan de orde zou moeten zijn. Gedacht wordt aan het bieden van de mogelijkheid om een termijn van 36 maanden te blijven hanteren, bijvoorbeeld in situaties waarin er nog sprake is van baten en een reële ingeschatte aflossingscapaciteit en de verlenging van de termijn ervoor zorgt dat de schuldeisers nog een wezenlijke betaling op hun vordering tegemoet kunnen zien, of de situatie waarin de schuldenaar gebaat is bij een verlenging om te voorkomen dat hij terugvalt in een problematische schuldensituatie (voorkomen van recidive).
Opvallend is dat de rechtbank Overijssel (10 juli 2023, RBOVE:2023:2628) een gedeelte van deze wetswijziging in strijd acht met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank oordeelt dat de Msnp-periode niet in mindering mag worden gebracht op de Wsnp-periode. Het leidt tot een ongelijke behandeling van schuldenaren en tot mogelijk onwenselijk gedrag van schuldeisers door snel beslag te leggen op het inkomen. Voor een deel van de schuldenaren is het namelijk onmogelijk om in de Msnp-periode daadwerkelijk af te lossen als het maandelijks inkomen lager is dan het Vtlb of als er beslag ligt op het inkomen. Een beslag op het inkomen zorgt ervoor dat er niet kan worden afgelost in het Msnp-traject en dus bestaat er geen mogelijkheid om het Wsnp-traject in te korten. Een dergelijk verschil ten opzichte van een schuldenaar die wel in staat is af te dragen, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Bovendien moet er in de Msnp-periode naar de normen van de Wsnp zijn geleefd. Dit houdt in dat er in beginsel voldaan moet zijn aan de inspanningsverplichting om een fulltime-baan te vinden voor 36 uur per week, althans daartoe moeten poging zijn ondernomen. Indien de schuldenaar hieraan niet voldoet, volgt sowieso een afwijzing van het verzoek om de Wsnp-periode te verminderen met de Msnp-periode. In hoger beroep wordt het laatstgenoemd vonnis bekrachtigd (zie gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 augustus 2023, GHARL:2023:7171). De rechtbank Den Haag (16 augustus 2023, RBDHA:2023:12219) staat wel een verkorting van de Wsnp-termijn toe: de termijn van de Wsnp begint op grond van art. 349a lid 1 Fw te lopen op de dag van de uitspraak tot toepassing van de Wsnp, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de Msnp als die dag eerder gelegen is. Dit houdt in dat de wetgever bij een volledig schuldsaneringstraject (dus het minnelijke én het wettelijke traject) een aflosperiode van 18 maanden tot uitgangspunt neemt. In deze casus is aangetoond dat in de zes maanden voorafgaand aan de datum van de Wsnp-toepassing alles boven het Vtlb (in casu € 1411,13) is afgelost. Dit houdt in dat de ingangsdatum van de Wsnp bepaald wordt op de datum die zes maanden vóór de toepassing van de Wsnp gelegen is.
Het vaststellen van het moment waarop de Wsnp van toepassing wordt, houdt de gemoederen bezig. Het leidt tot verdeelde rechtspraak en wisselende opvattingen in de literatuur. Daarom heeft het gerechtshof Den Haag (22 december 2023, GHDHA:2023:2606) prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de uitleg van de sinds 1 juli 2023 in artikel 349a lid 1 Fw opgenomen zinsnede dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, ‘dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f, indien die dag eerder is gelegen’ (cursivering hof).
Het hof heeft de Hoge Raad onder andere de volgende prejudiciële vragen voorgelegd: wat dient te worden verstaan onder:
1a. ‘eerste aflossing’?
Het hof meent: een daadwerkelijk aan de gezamenlijke schuldeisers betaald bedrag, conform hun onderlinge wettelijke rangorde (zoals die geldt of destijds gold in de wettelijke schuldsaneringsregeling), dan wel een uit inkomen gespaard bedrag, op welke wijze dan ook, welke ‘aflossing’ bij ontbreken van afloscapaciteit ook nihil kan bedragen. Impliceert dit dat een onvrijwillige aflossing, d.w.z. afdracht door middel van een executoriaal beslag op inkomen t.b.v. één of meerdere schuldeisers, niet mag worden beschouwd als een “eerste aflossing”?
1b. ‘buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f’ in artikel 349a lid 1 Fw?
Het hof meent: de gehele periode van de schuldhulpverlening, dat wil zeggen vanaf hetzij de dag waarop tussen de schuldenaar en de bevoegde schuldhulpverlener bindende afspraken zijn gemaakt inzake schuldhulpverlening, hetzij de dag, in voorkomend geval, van de in artikel 4a lid 1 aanhef en onder a Wgs bedoelde beschikking (tot schuldhulpverlening).
- Is de rechter bevoegd om, bij de toepassing van artikel 349a lid 1 Fw, voor de termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel slechts die periode voorafgaand aan zijn uitspraak in aanmerking te nemen waarin de schuldenaar:
- a) heeft voldaan aan een inspanningsplicht om ten behoeve van de boedel zoveel mogelijk baten te verwerven (alsof de wettelijke schuldsaneringsregeling die periode al van toepassing was), en
- b) uit zijn inkomen heeft afgelost aan, dan wel heeft gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers: alles wat niet diende of zou plegen te worden vrijgelaten als de wettelijke schuldsaneringsregeling in die periode al van toepassing was geweest, en daarbij de voorwaarde te stellen dat het gespaarde daadwerkelijk aan de boedel wordt afgedragen?
Het hof vraagt zich af of naar de regels van de Wsnp al in de (mislukte) Msnp geleefd moet zijn. Biedt Bijlage III bij het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, een wettelijke grondslag voor het eerder ingaan van de Wsnp?
Het is dus nog maar de vraag of de wetswijziging over de verkorting van de Wsnp ~ in die zin dat de Msnp-periode erop in mindering strekt ~ stand houdt. De Hoge Raad moet er zich over buigen.
- Er geldt geen overgangsrecht:
De oude wetgeving blijft gelden voor de oude gevallen. De schuldenaar kan niet gebruik maken van de voor hem nieuwe gunstigere voorwaarden. Dit blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2023 (RBGEL:2023:3829) waarin het verzoek om de op 4 mei 2023 aangevangen Wsnp-termijn te verkorten tot achttien maanden wordt afgewezen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. De rechtbank Overijssel (11 juli 2023, RBOVE:2023:2668) sluit zich hierbij aan door te oordelen dat het een doordachte en bewuste keuze van de wetgever is geweest om geen overgangswetgeving op te stellen. De nieuwe wetgeving is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het feit dat bij een wetswijziging bepaalde zaken anders worden geregeld dan in de tot dan toe bestaande wet, maakt niet dat er dan sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zo kan er bijvoorbeeld ook geen betaalde belasting wordt teruggevorderd met de stelling dat het tarief vorig jaar lager was en nu door wetswijziging verhoogd is. Ook de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant (22 augustus 2023, RBOBR:2023:4180) wijst een gevraagde verkorting af door te overwegen dat elke wetswijziging naar haar aard meebrengt dat onderscheid gemaakt wordt tussen gevallen die zich hebben voorgedaan vóór dan wel na het tijdstip waarop de nieuwe wettelijke regeling van toepassing is. Een dergelijk onderscheid kan in beginsel niet als discriminatie worden aangemerkt. Niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen vormt een schending van het gelijkheidsbeginsel, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Op 26 september 2023 bekrachtigt de rechtbank in hoger beroep de afwijzing van het verzoek tot verkorting van de looptijd (RBOBR:2023:5059).
Gevolgen voor het Msnp-traject:
De wetswijzigingen gelden niet voor het Msnp-traject, omdat in dat traject alles gebaseerd is op het maken van vrijwillige afspraken met schuldeisers zonder tussenkomst van een rechter. Toch hanteert de gemeentelijke schuldhulpverlener in beginsel een termijn van 18 maanden voor het vrijwillig aflossen van de schulden. Een schuldeiser moet in beginsel genoegen nemen met een afbetalingsvoorstel dat gebaseerd is op een periode van 18 maanden in plaats van 36 maanden. De rechtbank Overijssel heeft zich op 31 juli 2023 (RBOVE:2023:3232) hierover uitgelaten door te benadrukken dat de redenering niet juist is dat er sprake is van een problematisch schuldensituatie wanneer een schuldenaar niet in staat is zijn schulden binnen 18 maanden te voldoen. Het moet gaan om een situatie die voor de schuldenaar klemmend en uitzichtloos is. Met de wetswijziging per 1 juli 2023 is niet beoogd om schulden sneller als problematisch te beschouwen, aldus deze rechtbank.